Van Tuba tot Tubby

Essay Uitgelicht

Soms ben je zo trots op een essay dat het pijn doet hem ergens in een lade te laten verstoffen of hem achter te laten in een nooit meer geopende map op je computer. Om voor deze essays toch een plekje te vinden, hebben we Essay Uitgelicht, waar we ze vereeuwigen op deze site! Hierbij de eerste editie: een essay van Ivo Lemken over de geschiedenis van de tuba, in het kader van het vak Muziek van de westerse wereld B. 

Heb je zelf een essay geschreven dat je wil laten zien aan de wereld? Stuur hem op naar siteco@hucbald.nl!

 

Van Tuba tot Tubby
Een korte geschiedenis van de tuba

Op 12 september 1835 werd in Pruisen het patent op de tuba verleend aan Johann Gottfried Moritz en Wilhelm Friedrich Wieprecht. 110 jaar later, in 1945, verscheen het eerste werk voor solotuba en orkest. Het was een muziekstuk voor kinderen dat uitgevoerd werd met een verteller. Het verhaal gaat ironisch genoeg over de kleine tuba Tubby die door de andere orkestinstrumenten gepest wordt met het feit dat hij geen solo’s mag spelen. Hij loopt verdrietig weg en ontmoet een kikker die hem vertelt dat het niet uitmaakt wat de andere instrumenten vinden. Tubby gaat naar huis. Het werd een hit en de in 1947 gemaakte verfilming werd zelfs genomineerd voor een Oscar. In 1954 schreef Ralph Vaughan Williams het eerste tubaconcert. Hoe verliep deze ontwikkeling van de eerste tuba tot aan deze eerste solowerken voor tuba? In mijn paper zal ik deze vraag aan de hand van de volgende deelvragen behandelen. Welke technologische ontwikkeling hebben geleid tot de ontwikkeling van de tuba in 1835? Hoe ontwikkelde het instrument zich verder? Hoe verliep de opmars van de tuba in het symfonisch repertoire en hoe werd het instrument gebruikt door componisten? Waar en hoe ontstond het eerste solistische werk en hoe ontwikkelde de tuba zich als een solo-instrument? Aan de hand van deze vragen hoop ik een compleet beeld te scheppen van de ontwikkeling van de tuba tot aan 1960.

Er zijn weinig uitvindingen zo invloedrijk geweest in de muziek als de uitvinding van het ventiel. In 1814 ontwikkelden Friedrich Blühmel en Heinrich Stölzel het eerste ventiel. Dit ventiel patenteerden zij in 1818 en plaatsen zij op een hoorn. Met het gebruik van twee ventielen konden op deze hoorn verschillende reeksen natuurtonen gespeeld worden, maar het gebruik ervan was onhandig en het was nog niet mogelijk om een volledige chromatische toonladder te spelen. In 1819 wist Friedrich Schneider echter een hoorn te bouwen met drie aan de zijkant gepositioneerde ventielen, waardoor een makkelijker bespeelbaar chromatisch instrument ontstond. De ontwikkeling van het ventiel ging verder en verschillende soorten ventielen werden ontwikkeld. [1] In 1835 kwamen Moritz en Wieprecht met de Berliner Pumpe, een soort piston dat verschillende problemen van eerdere ventielen wegnam. Dat dit duo zowel de tuba als de Berliner Pumpe ontwikkelde, zal zeker verband houden. De vraag of de tuba de reden was voor de ontwikkeling van het nieuwe ventiel of dat de Berliner Pumpe de makers op het idee van de tuba bracht, is echter onduidelijk.[2]

De eerste tuba was goed doordacht. Het instrument had als grondtoon de F in het contraoctaaf en kon door zijn vijf ventielen alle noten tot aan de grondtoon spelen. De toonkwaliteit liet echter vooral in de laagte te wensen over. Het instrument had ondanks zijn lage stemming een relatief kleine boring. Het mondstuk had een boring van 14,8 mm en de beker van de tuba had een diameter van 157 mm.[3] Ter vergelijking: een hedendaagse tuba in dezelfde stemming heeft vaak ongeveer dezelfde boring voor het mondstuk, maar de beker heeft vaak een diameter van circa .

Deze groei zette al snel in en het instrument begon steeds meer op de hedendaagse tuba te lijken. Verder kwamen er verschillende stemmingen tuba in omloop. De belangrijkste stap in dit gebeid was waarschijnlijk de ontwikkeling van de contrabastuba in 1845 door de Tsjechische firma Červeny.[4]Deze tuba was gestemd op de C in het contraoctaaf. Ook begonnen bouwers verschillende variaties op de originele bastuba te bouwen. Zo ontstonden onder andere de Franse C-tuba (een octaaf hoger dan de Duitse C-tuba) en het euphonium. Verder werkten verschillende bouwers aan manieren om de klank, stemming en het speelgemak te verbeteren. Dit gebeurde onder andere door vernieuwingen in de bouw van ventielen, andere materiaalkeuze en nieuwe ontwerpen. Dit alles leidde tot een grote variatie in de bouw van tuba’s, waardoor het ook steeds gebruikelijker werd dat tubaïsten meerdere tuba’s hadden om verschillende klankkleuren te kunnen produceren.

De tuba werd al vroeg geroemd om zijn unieke klank en raakte via (militaire) blaasorkesten snel wijdverspreid. Het duurde langer voordat componisten ook in symfonisch werk tubapartijen begonnen te schrijven. De eerste vaste tubaplekken in symfonieorkesten verschenen in de jaren veertig van de negentiende eeuw in de orkesten van opera’s in de Duitse staten. Richard Wagner was een van de belangrijkste componisten die de tuba al in een vroeg stadium gebruikte. Hij gebruikte de tuba voor het eerst in 1840 in Eine Faust-Ouvertüre, maar het is onzeker of deze partij niet in eerste instantie voor ophicleïde geschreven was met het oog op de opera van Parijs, maar zeker is dat de partij vanaf de herziene versie van 1855 tuba werd voorgeschreven.[5] Vanaf Das Rheingold schrijft Wagner regelmatig contrabastuba voor. Bruckner volgde hem in dit gebruik. Brahms was terughoudender in zijn gebruik van de tuba en gebruikte hem alleen op het moment dat het in zijn ogen daadwerkelijk een toevoeging was.

Het gebruik van de tuba groeide door de jaren heen. Gustav Mahler schreef in het derde deel van zijn eerste symfonie de eerste tubasolo in het symfonisch repertoire. Hier is de solo nog verstopt als derde inzet in de canon, maar later, in zijn zesde symfonie, speelt de tuba als enige aan het begin van het vierde deel. Mahler laat in de opening van dit deel niet alleen horen dat de tuba als solo-instrument gebruikt kan worden, maar ook dat de tuba samen met de hoorns tot het zacht koper behoort. Hiermee werkt de tuba als schakel tussen de hoorns, het overige koper, het lage hout en de lage strijkers. Zo wordt de solomelodielijn verdeeld over de tuba, de basklarinet, de fagotten en de hoorns. Vervolgens wordt een koraal ingezet in het hout, de hoorns en de tuba. Pas veel later zien we dat de tuba samen met de trombones wordt ingezet. Mahler zet de tuba dus breed in en vraagt veel van het instrument en de bespeler; de ambitus van de partij beslaat bijna drie octaven. Hiervoor was een ver ontwikkeld instrument nodig en een gevorderde bespeler.

Na deze eerste tubasolo’s volgden andere componisten en werden zelfs de eerste symfonische werken met twee tuba’s geschreven. Zo gebruikte Strauss zowel in Also sprach Zarathusra en Eine Alpensinfonie twee tuba’s.

In de Oost-Europese symfonische muziek zorgde Nikolai Rimski-Korsakov voor de ingebruikname van de tuba. Hij was inspecteur bij de muziekkorpsen van de Russische marine en kwam aldaar in aanraking met de tuba.[6] Hij was onder de indruk van het instrument en schreef uitdagende partijen voor tuba in zijn werken. Zo liet hij in zijn Scheherazade de tuba samen met het overige koper tongslag gebruiken. Als docent compositie en instrumentatie aan het conservatorium van Sint Petersburg gaf hij zijn positieve ervaringen door aan zijn studenten zoals Stravinski en ook bevriende componisten, zoals Borodin en Tsjaikovski beïnvloede hij. De invloed van Rimski-Korsakov was groot. De tuba werd in Rusland veel en vaak gebruikt. Tot de bekendste voorbeelden behoren ongetwijfeld de partijen in de balletten van Stravinski. Deze partijen, met onder andere een tubasolo in Petrouchka en twee tubapartijen in Le Sacre du Printemps, waren geschreven voor Franse C-Tuba. Dit was namelijk gebruikelijk bij het Ballet Russes. Ook Prokofjev schreef meerdere tubasolo’s en liet de tuba donderen in de bekende Dans van de Ridders in Romeo en Julia. Sjostakovitsj schreef twee tubapartijen in zijn vierde symfonie en liet de bastrombone en de tuba tegen het volledige orkest in de dreigende tegenmelodie spelen in zijn tiende symfonie.

In Frankrijk ontstonden bijzonder solistische tubapartijen door het gebruik van de Franse C-tuba. Deze tuba was een octaaf hoger gestemd zoals de bekende solo in “Bydlo” in de orkestratie van Moessorgski’s Schilderijententoonstelling van Ravel. De lagere partij in andere delen van hetzelfde stuk duidt er echter op dat naast deze hoge C-tuba ook nog een lager instrument gebruikt werd om de basfunctie te vervullen.

In Groot Brittannië ontstond ook een eigen tubatraditie, met name, omdat veel technieken uit de bouw van het euphonium, hier ook gebruikelijk werden bij het bouwen van tuba’s. Zo ontstonden de tuba’s die qua uiterlijk vooral opvallen doordat hun beker naar rechts wijst, maar in klank ook afwijken doordat de buis tot aan de ventielen cilindrisch en niet conisch is. Britse componisten maakten dan ook veelal anders gebruik van de tuba en lieten deze minder samenspelen met het hout en de hoorns en meer met het scherpkoper. Deze traditie zien we ook in The Planets van Gustav Holst. Holst maakt hier gebruik van een euphonium die veelal samen met de tuba speelt in meerdere solo’s.

In de volledige symfonische wereld schoof de tuba meer en meer naar de voorgrond en vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw ontstonden de eerste solowerken voor tuba. Ook hier kwam de aanzet vanuit de blaasorkesten. Componisten die voor solotuba schreven, waren vaak vooral bekend door hun muziek voor brassbands, fanfares en harmonieorkesten. Pas na de Tweede Wereldoorlog verschijnen ook werken van bekendere componisten voor solotuba. Zo verscheen in 1950 Waltz for Mippy III van Leonard Bernstein, in 1953 het al eerder genoemde Tuba Concerto van Ralph Vaughan Williams en in 1955 de Sonate van Paul Hindemith.

We kunnen dus concluderen dat de tuba een instrument is dat zijn bestaan dankt aan de uitvinding van het ventiel. Door de jaren heen is de tuba behoorlijk gegroeid in omvang. Hierdoor kreeg het instrument vooral in de laagte een stabielere en rondere klankleur. Technische verbeteringen hebben ook in stemming en speelgemak voor grote verbeteringen gezorgd. Het instrument raakte snel wijdverspreid bij blaasorkesten en werd daar gehoord door componisten als Wagner en Rimski-Korsakov die het instrument al snel gingen gebruiken in hun eigen werk. Dankzij hun invloed werd het instrument geleidelijk aan een vast onderdeel van het symfonieorkest. Het instrument kreeg een steeds prominentere rol en werd ook meer en meer gezien als een solo-instrument, maar pas na de Tweede Wereldoorlog verschenen de eerste grote solowerken.

Ik heb in mijn paper vele onderwerpen overgeslagen. Sommige onderwerpen heb ik bewust buiten beschouwing gelaten, zoals de tenortuba, de euphonium, de saxhoorns, voorlopers van de bastuba in het orkest en varianten op de tuba zoals helicons en sousafoons. Andere onderwerpen had ik graag belicht, maar kon ik door een gebrek aan informatie niet behandelen. Zo is er maar weinig bekend over de verschillende soorten tuba’s die in verschillende landen gebruikt zijn en de meningen van componisten over welke klankvoorstelling zij bij de tuba hadden. Deze informatie zou bijzonder waardevol zijn voor de uitvoeringspraktijk. Het is immers ook een raar fenomeen dat er aan de ene kant zoveel geld uitgegeven wordt om precies de juiste soort klokken, klarinetten en andere instrumenten te verkrijgen voor een uitvoering, terwijl de keuze van de tuba meestal puur afhangt van de smaak van de tubaïst. Door onderzoek te doen op basis van archieven van orkesten, instrumentenbouwers en muziekinstrumentenmusea, zou hier meer duidelijkheid over verschaft kunnen worden. Ook zou er volgens mij meer onderzoek gedaan moeten worden naar de tubapraktijk van de laatste veertig jaar.

 

 

Geraadpleegde literatuur

Ahrens, Christian. Valved Brass: The History of an Invention. Vertaald door Stephen Plank. Hillsdale, NY: Pendagron Press. 2008.

Baines, Anthony. Brass instruments: their history and development. London: Faber & Faber. 1976.

Bevon, Clifford. The Tuba Family. London: Faber & Faber. 1978.

Herbert, Trevor en John Wallace. The Cambridge Companion to Brass Instruments . Cambridge: Cambridge University Press. 1997.

Heyde, Herbert. Das Ventinblasinstrument: Seine Entwicklung im Deutschsprachigen Raum von den Anfängen bis zur Gegenwart. Wiesbaden: Breitkopf & Härtel. 1987.

Mahler, Gustav. Symphonie nr.6:in Vier Sätzen für Grosses Orchester. Lindau: Kahnt. 1963.

Morris, R. Winston en Daniel Perantoni. The New Tuba Source Book. Bloomingdale, IN: Indiana University Press. 2006.


[1] Christian Ahrens, Valved Brass: The History of an Invention. vert. Stephen Plank (Hillsdale, NY: Pendagron Press, 2008), 1-2.

[2] Clifford Bevan, The Tuba Family (Londen: Faber & Faber, 1978), 76.

[3] Bevan, Tuba Family, 84.

[4] Bevan, Tuba Family, 135.

[5] Bevan, Tuba Family, 135.

[6] Bevan, Tuba Family, 143.

nl_NL