De romantiek van de blaaskapel

Sjoerd

Toen ik een jaar of 10 was vond ik bij het afstruinen van de kasten op zolder – het lego en playmobil domein van het huis – de stoffige, feloranje Philips pickup van mijn ouders en een kleine verzameling vinyl die nog waren overgebleven uit hun jongere jaren. Mijn eerste aanraking met LP’s en singles. Tussen de collectie van mijn ouders – de generatie van Doe Maar, The Police en de Dolly Dots – stuitte ik op 2 opvallende singletjes: Blerliederen

1984 en Blerliederen 1985. Geen idee wat ik in mijn hand had, maar ik nam meteen aan dat Ernst Jans of Sting zich waarschijnlijk niet met deze producties hadden bemoeid. Op beide hoezen foto’s van een lokale blaaskapel, gehuld in boerenkielen, met fanfaremuzikanten van jong tot oud en opvallend veel types met enkel een bierpul in de hand. Bij het afgaan van de hoofden spot ik op beide singlehoezen de muzikaal leider van De Dors(t)knuppels, verscholen linksboven op de achterste rij: mijn opa. Zodra ik de single uit de hoes pak lees ik op het label:

“Gef mien mar unnen echte germ – FOEKEPOT m.m.v. BOERENKAPEL “DE DORS(T)KNUPPELS” o.l.v. Mies v. Houdt”.

Mijn opa is geboren en getogen in Mill, dat in de dagen van carnaval wordt omgedoopt tot Germeland. Vanaf jongs af aan hoorde ik opa vaak zingen: liedjes van André van Duin tot aan “hij was maar een clown”, maar ook de lokale carnavalsliedjes in het dialect. “Gef mien mar unnen echte Germ” klonk daardoor ook bekend in de oren. Als muzikaal leider van de De Dors(t)knuppels verzorgde hij samen met de andere muzikanten de begeleiding van lokale carnavalsnummers en schreef daarnaast ook soms teksten van dezelfde liedjes. Af en toe klom hij tijdens het liedjesfestival Blerliederen ook zelf het podium op, om als lid van De Drie Pinten zijn vocale bijdrage aan de avond te verlenen. Zoals mijn opa klimmen tijdens de liedjesfestivals in carnavalsdorpen de lokale feestartiesten ieder jaar het podium op, om aldaar in het dialect hun vrienden en kennissen uit het dorp te laten zien dat er afgelopen jaar niks veranderd is aan de zangkwaliteiten van de desbetreffende persoon. Eens per jaar mogen ze de lokale menigte laten meedeinen op de klanken van de net te hard spelende blaaskapel. En als de zang niet te horen is door de te hard spelende blaaskapel, dan is het wel door een hard zingende, dampende zaal bierdrinkers.

Het is wel op dit soort momenten dat de romantiek van carnaval hoogtijdagen beleeft.

De romantiek van carnaval vind ik in de plaatselijke trompettist die met een gebrek aan ammezuur en 5 bier in de nek, op het net te kleine podium meer staat te ouwehoeren dan te spelen. De romantiek van carnaval vind ik in de net niet goed lopende teksten van de lokale Arie Ribbens. De romantiek van carnaval zit in de blaaskapel die totaal tevergeefs vooraf alle instrumenten stemt om te zorgen dat de muziek niet al te vals klinkt. De romantiek van carnaval zit hem in de barman die weet dat hij iedere 20 minuten dezelfde hoeveelheid bier bij de blaaskapel moet afgeven, om dat hij al jaren dezelfde bestelling van ze krijgt.

Als muziekwetenschapper is het lokale liedjesfestival misschien niet de eerste plek waar je zou aankloppen om er muzikale analyses op los te laten. Hoewel mijn genoemde voorbeelden niet een hele hoge muzikale kwaliteit doen vermoeden, durf ik te zeggen dat er weinig plekken zo vruchtbaar zijn om grip te krijgen op dat wat met romantiek in muziek wordt bedoeld.

De gezelligheid en verbondenheid tijdens carnaval zit hem volgens mij niet in de nummers van lamme frans of slechte aftreksels van aprés-ski liedjes. Nee, voor het echte carnavalsgevoel moet je naar de plaatselijke liedjesfestivals om de lokale blaaskapel te zien floreren.

en_GB