Je kent die dagen vast wel. De dagen waar je uren lang naar een leeg worddocument zit te staren zonder een letter op te schrijven. De dagen waarop je weet dat de deadline eraan zit te komen, maar je nergens weet te beginnen. Je weet wel wat je moet schrijven… maar je weet niet wát je moet schrijven. Hoe. Startpunt. Letters. Woorden. Onderwerp. aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa.
Vaak is de reden dat je niets weet te bedenken heel simpel: je hebt teveel opties. Het klinkt bijna paradoxaal, maar hoe meer regels je je aan moet houden, hoe beter en sneller je soms wordt in een creatief proces (en ja, dat essay dat je moet schrijven is óók een creatief proces – je creëert immers een product, toch?). Dat is precies wat ik vaak doe als ik iets moet schrijven. Daarover gesproken – laat me je meenemen in hoe ik, als componiste, een nieuw muziekstuk begin.
Het klinkt heel erg stom, maar ik begin mijn stuk… met een startpunt. Dat startpunt kan van alles zijn. Een toonsoort. Een ritme. Een bepaald instrument waarvoor ik wil schrijven. Een maatsoort. Een akkoord. Een nieuwe techniek waarover ik heb gelezen of gehoord. Letterlijk alles kan een startpunt zijn, als het maar een kader geeft om binnen te werken. Vaak is er namelijk maar een kleine push nodig om te beginnen, en dan kan je heel makkelijk van daaruit verder werken (ongelooflijk toch, hoe slecht ons brein werkt).
Vaak heb ik wel een akkoord in mijn hoofd (nu bijvoorbeeld, voel ik heel erg een Cis mineur 7, met een grote 6 bovenop). Dat kan ik als een startpunt gebruiken. Om mezelf meer regels op te leggen, zeg, dat ik een stuk schrijf in een van mijn favoriete maatsoorten, 7/8, beginnend met dat Cis mineur akkoord. Daar kan ik wat mee. Ik kan uitbreiden op dat akkoord, bedenken wat voor klankkleur er goed bij past, wat een mogelijke akkoordenprogressie zou kunnen zijn. Vanuit daar bouw ik verder, zowel horizontaal (in tijd) als verticaal (in instrumentatie).
Belangrijk aan deze werkwijze is dat ik me niet voor eeuwig aan de set regels hoef te houden. Begrijp me niet verkeerd, ik ben nog steeds absoluut een voorstander van het breken van ‘regels’ en je niets aan te trekken van gebruiken. Zodra ik het idee heb dat het best past dat ik van toonsoort verander, of van maatsoort, of van tempo, van wat dan ook, dan kan dat: op dat moment ben ik al verder en heb ik al die basis gelegd. Op elk moment kan ik dan mijn opgelegde regels weggooien. De belangrijkste functie van die regels, dat kader, is dat ik kan beginnen. Als ik dan wat heb, dan kan ik daarop voortbouwen, zonder constant te moeten denken of ik me wel aan de regels aan het houden ben (op dat moment worden de regels namelijk meer een obstakel dan een hulpmiddel).
Het opleggen van dit soort regels denk ik, zeker in compositie, bijna niet meer overna. Met ervaring komt intuïtie en ik werk tegenwoordig vooral uit gevoel. Ik heb altijd wel een idee wat ik zou kunnen doen, of het nou goed is of niet (geloof me, heel vaak ook niet). Je kunt zien hoe zo de grens tussen opgelegde regels en creativiteit vervaagd; het wordt één geheel, dat vloeiend samenwerkt.
Maar hoe werk ik dan met compositieopdrachten? Opdrachtgevers hebben vaak al een thema of een aantal voorwaarden. Dan kan ik niet zomaar een random kader bedenken en gebruiken. Op dat moment forceer ik mijn brein, en mijn gevoel, in dat thema. Sinds muziek voor mij vooral het overbrengen van een gevoel of een sfeer is, zet ik mezelf in die sfeer. Vanuit daar heb ik die tools om verder te werken.
Hoe je dit het beste zou kunnen implementeren in andere vormen van creativiteit, zoals dat essay dat je moet schrijven, weet ik niet precies. Maar ik denk wel dat het beperken van je mogelijkheden, van je keuzes, een belangrijk gegeven is. Denk eens na over hoe je dat zelf zou kunnen aanpakken. En de volgende keer dat je een writer’s block hebt, kies een specifiek en extreem klein ding, waarover je gaat schrijven. Maakt niet uit wat (nou ja… het maakt grotendeels niet uit wat).