Humans of Hucbald: Hélène Wagenaar Nolthenius

Nolthenius

Tijdens het rondneuzen in de archiefkast in het Hucbaldhok kwam ik een dikke stapel Hucbladen tegen – dit was het nieuwsorgaan van Hucbald, totdat deze gedigitaliseerd werd tot de nieuwsbrief. Puur toeval leidde mij tot deze uitgave: het zoveelste jaargang. Dit bleek uit 1975-76 te komen. Deze week daarom een Human of Hucbald uit de oude doos: een 28 jaar oud interview met één van de oprichtsters van Hucbald!

Meike Broer

Schermafbeelding 2023 12 04 143626

[Meikes opmerkingen]

 

 

Hélène is in 1920 geboren in Amsterdam. 

 

 

 

 

Brigittenstraat: deze oude unilocatie is ongeveer vijf minuutjes lopen van de Drift, gelegen naast park Lepelenburg. Jammer genoeg is helaas nergens te vinden tot wanneer Muziekwetenschap hier heeft gezeten..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rijnkade: dit is het kanaal bij Hoog Cathie, hieronder een foto uit lang geleden.

Schermafbeelding 2023 12 04 151051

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hucbald’s geschiedenis is begonnen rond 1938, toen zij en Nancy van Elst dit koortje hebben opgericht. In 1941 werd dit de bekende studiegroep. Doordat dit allemaal in de oorlog geschiedde, was meel schaars en konden ze de pannekoekenmaaltijden niet regelmatig doen.

 

 

Ik weet niet waar ze op doelt met ’terugkomen’, maar ze heeft bij haar thuis wel een tijdje een onderduiker gehad, wellicht was ze even van de radar. Dit is alleen maar speculatie!

Wist je dat Hélène zelf ook actief in het verzet zat en zelfs een paar keer bij Hannie Schaft is geweest?

 

Check het Hucbaldmotet hier! (Zit een link in ‘hier’)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik verwacht dat de interviewer hier doelt op Johan Huizinga, de bekende historicus die boeken na boeken na boeken publiceerde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het Utrechtse Psalter is een handschrift uit ca. 800, waar oeroude hymnes en psalmen in staan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraaggesprek met Mevr. H. Wagenaar Nolthenius

Welke opleiding heeft u gehad? Wou u van het begin af aan musicologie studeren?
Ik wilde eigenlijk muziekrecensente worden.
In ’38 deed ik eindexamen aan het lyceum waar mijn vader leraar oude talen was. Toen ging ik een jaar in Amsterdam studeren, waar ik privé-lessen kreeg. Mijn pianoleraar -dat was toen Felix de Nobel- vertelde me dat een muziek- recensent in feite muziekwetenschap moest studeren. Mijn ideaal was eigenlijk Nederlands en geschiedenis.
Toen ben ik met Smijers gaan raten en het jaar daarop kwam ik in Utrecht studeren; het instituut was toen nog in de Brigittenstraat.
Tijdens de oorlog deed ik mijn kandidaats, in ‘45 doctoraal. Ik kwam daarna vrij snel bij een krant terecht: de Maasbode. In die tijd waren er plaatsen vrij omdat er kranten afgeschaft en opgericht werden, omdat critici fout geweest waren enz. Daarna werd ik bij de KRO hoofd van de muziekafdeling. Mijn echtgenoot leerde ik daar kennen; hij is nu bij de NOS. Na mijn huwelijk verzorgde ik nog de schoolradio, gaf onder- tussen nog les op de muziekschool in Amersfoort en schreef in kranten en blaadjes, zelfs nog in Libelle, waarop zo’n twintigtal mensen mij schreven dat ze een Stradivarius up zolder hadden.
In diezelfde periode ben ik gepromoveerd. (De oudste melodiek van Italië, omgewerkt werd dat “Duecento”, red.) Toen werd ik hier hoogleraar; in die tijd was dat voor een vrouw iets heel bijzonders.

Hoe zit het met de geschiedenis van het instituut?
Ja, dat was eerst in de Brigittenstraat, later aan de Rijnkade en nu hier. Het heerlijkst was de Rijnkade. Dat was een prachtig pand met een grote collegezaal en zo. Hier is het veel te gehorig. Trouwens we groeien er weer uit….

….door het aantal studenten. In een interview met de Haagse Courant hebt u gezegd dar er te veel en onvoldoende opgeleide studenten zijn.
Ja, die interviews geven alles wat ongenuanceerd weer, en het komt dikwijls op een nuance aan.
Ik vind wel dat er andere en strengere normen in acht genomen moeten worden voor de toelating hier. Men moet eisen stellen aan het gehoor.
Verder vind ik dat er wat meer nadruk op hoorcolleges zou moeten worden gelegd. Er wordt nu te veel tijd besteed aan praten – al is dat natuurlijk ook erg belangrijk. Je moet echter ook een boel weten, voor je er over praat. Dat is een van de redenen waarom ik hier wegga; de periode van de Middeleeuwen lijdt trouwens het meest onder de nieuwe studie indeling. Er zijn ook te veel studenten vooral ten aanzien van de weinige toekomstmogelijkheden.

Even verder over de geschiedenis van het instituut. Hoe is Hucbald eigenlijk ontstaan?
Hucbald bestond vroeger uit ongeveer 12 man, in die tijd werd er helemaal niets aan praktijk gedaan, geen Gregoriaans of polyfonie. Toen hebben we een koortje opgericht. Een Benedictijn uit Chèvetogne (België) heeft ons opgeleid in het Gregoriaans. Hij was er echt bezeten van. Van die man heb ik ontzettend veel geleerd. Nou, en daaruit is Hucbald dan gegroeid. We organiseerden congressen en als we meel konden bemachtigen ook pannekoekenmaaltijden.
Toen ik hier terugkwam was er geen Hucbald meer. Ik heb me daar dan voor ingezet. Het werd heropgericht met een quiz. Alle vragen werden gewonnen door bijvakstudenten. Hun répertoirekennis was veel groter dan die van de musicologen.

En het Hucbald-motet?
Dat dateert uit de jaren ’40-41. Ik schreef de woorden, Nancy van der Elst de muziek.

Uit zowel uw cultuurhistorische als uw literair werk blijkt, vooral vroeger, een grote liefde voor Italië. Hoe is dat gekomen?
Ja, in die tijd was het voor mij alles Italië wat de klok sloeg. Maar toen ik “Buiten blijven” had geschreven, had ik a.h.w. Italië uit mij geschreven.
Eigenlijk is die interesse wat toevallig gekomen. Van een tante van mij in Indië die gestorven was, erfden we alle boeken, vooral over geschiedenis. Daar zat een boek bij over Franciscus van Assisi dat me erg gebeid heeft. Daar heb ik me toen intensief mee beziggehouden. Ik ben toen Italiaans gaan studeren en ging een zomercursus volgen in Fiesole, ten Noordoosten van Florence.
Nu hou ik net zoveel van Frankrijk, i.v.m. de troubadours bijv. en van Zwitserland, waar mijn laatste boek over gaat (Weekend op Waldegg, red.). Maar mijn liefde voor Italië komt terug, en ik wil nu iets schrijven over Italië in de barok, rond Vivaldi of zo. Daarom ga ik naar Venetië om daar de eerste kranten te bekijken.

Gaan uw wetenschappelijk en literair werk goed samen?
Neen niet wetenschappelijk genoeg. Eigenlijk is het primair journalistiek. Het is meer cultuurgeschiedenis dan musicologie. Juist in de Middeleeuwen is het namelijk erg belangrijk om te weten wat erbij komt. Ik wil weten hoe de mensen gekleed waren, hoe de schilderkunst was, de literatuur.

Beschouwt u zich als iemand die doorwerkt in de lijn van Huizinga?
Nou, wat bescheidener dan toch!

Op maandag 7 juni geeft u, in het kader van de Gregoriaanse studieweek op Queekhoven, een lezing over de betrekking tussen het oud-romeins en het Gregoriaans. Is dat een recente interesse van u?
Ja, en één van de weinige gevallen waar ik me met musicologische “haarkloverijen” heb bemoeid. Ik ben toch echt tot andere conclusies gekomen dan mensen als Stäblein e.d. Ik geloof dat het Gregoriaans in zijn definitieve vorm in het Frankenland – rond Metz – is ontstaan, en dat dat wat wij het oud-romeins noemen eigenlijk het laat-romeins is.

Geeft dit u een grotere voldoening dan dat wat u zelf uw cultuurhistorische journalistiek noemt?
Niets is zo leuk als gewoon schrijven.
Ik houd van semi-detectivewerk. Dat vond ik ook zo leuk aan die studie over het oud-romeins, het speurwerk. Daarom schrijf ik ook zo graag detective-achtige boeken.

Het is verwonderlijk dat u, terwijl uw ideale studie Nederlands was, niet méér studie hebt gemaakt van de Nederlandse Middeleeuwse muziek.
Die is er gewoon niet zoveel. Mijn inaugurele rede ging erover. Maar de rest ligt eigenlijk buiten mijn onderwijsterrein. Met Kees Vellekoop heb ik het Antwerps Liedboek uitgegeven, maar dat is al geen Middeleeuwen meer. De Zuidelijke Nederlanden (België) waren eigenlijk veel verder dan wij in die tijd.

Heeft u niet wat geschreven over het Utrechtse Psalter?
Daar heb ik enkele lezingen over gehouden, en daar is een klein artikeltje over verschenen in Mens en Melodie. Over de afbeeldingen van instrumenten en zo.

Op welke terreinen wilt u gaan werken als u hier weg bent?
Ik zou dolgraag een nieuwe uitgave maken van troubadoursliederen, want Gennrich is door de strakke toepassing van de modaal theorie soms zo onmuzikaal, en dat is zonde, want er zijn gewoon prachtige liederen bij, die wat makkelijker toegankelijk zouden moeten zijn. Ja, en dan dat boek over de Italiaanse barok….

Sylvester Beelaert
Thecla Hekker

Hélène Wagenaar Nolthenius is bijna haar hele leven nog betrokken geweest bij Hucbald, tot zij kwam te overlijden op 22 april, 2000. Ze heeft meer dan 30 boeken/werken uitgebracht over de span van 51 jaar. 

nl_NL